Leergedrag
Leergedrag
Vormen van leergedrag
In de biologie onderscheiden we zes verschillende vormen van leergedrag:
- inprenting;
- gewenning;
- imitatie;
- trial and error;
- inzicht;
- conditionering.
Klassiek en operant conditioneren
Klassiek conditioneren:
Het versterken of verzwakken van bestaand gedrag.
Bijvoorbeeld: onze hond stond in het begin te kwijlen (bestaand gedrag) als hij rook (natuurlijke prikkel) dat ik een hamburger bakte waarvan hij vaak een stukje kreeg. Wekenlang zei ik tijdens bakken tegen hem ‘vlees’. Na weken begint hij al te kwijlen als ik ‘vlees’ zeg.
Bij klassiek conditioneren heb je al een bepaald gedrag (bijv. kwijlen bij het ruiken van eten). Hier is kwijlen gekoppeld aan het ruiken van eten. Nu kun je dit kwijlen koppelen aan een nieuwe prikkel, b.v. het woord ‘vlees’.
Bij klassieke conditionering gaat het om de koppeling van twee prikkels.
Operant conditioneren:
Het aanleren van een nieuw type gedrag. Een rat leert dat als hij op groen knopje duwt, hij daarna voer krijgt (= een beloning) en als hij op rood knopje duwt, krijgt hij een stroomstootje (= een straf). Bij operante conditionering is er sprake van belonen of straffen. Opeenvolgende gebeurtenissen worden met elkaar gecombineerd.
Bij operant conditioneren versterk of verzwak je toevallig gedag. Waardoor je gedrag gaat sturen.
Bij operant conditioneren leer je gedrag aan, waarbij het dier of de mens actief iets moet doen. Je kunt dit voor elkaar krijgen door te belonen (vaak met eten) of te straffen (bijvoorbeeld pijn doen).
Een goede uitleg over het verschil tussen klassiek en operant conditioneren vind je hier.