DNA structuur
Erfelijk materiaal
Waar bevinden zich de erfelijke eigenschappen en hoe wordt dit geregeld?
DNA structuur
In 1953 hebben Watson en Crick in samenwerking met Franklin en Wilkins de structuur van het DNA molecuul ontrafeld. Dit was zo’n belangrijke ontdekking dat hiervoor de Nobelprijs is uitgereikt.
DNA zit in alle levende cellen (behalve rode bloedcellen). DNA bevat de genetische code van de cel.
DNA functioneert als universele drager van genetische informatie. Dat betekent dat alle organsimen van DNA gebruik maken als voor de erfelijke informatie. Dezelfde genetische informatie kan in verschillende organismen voorkomen.
DNA bestaat voor een deel uit coderend DNA. Een stuk DNA dat codeert voor een eigenschap wordt een gen genoemd. Het coderende DNA bestaat uit verschillende genen met daarin de informatie voor het vormen van eiwitten. Het niet-coderende DNA is volgens de evolutietheorie een overblijfsel uit het verleden en heeft geen functie meer. Tegenwoordig denkt men echter dat (een deel) van het niet-coderende DNA een rol speelt bij het aan en uit zetten van genen.
In elke cel zit min of meer hetzelfde DNA (door mutaties zijn er onderling wel enige verschillen). Niet al het DNA wordt actief afgelezen in elke cel, een cel heeft niet de informatie van het hele DNA nodig. Het verschilt per celtype welke genen worden afgelezen. Genen die wel worden afgelezen komen tot uiting in het betreffende organisme. Dit wordt genexpressie genoemd.
Bij genexpressie worden de genen afgelezen die de betreffende cel nodig heeft. De ribosomen in de cel maken dan de bijbehorende, benodigde eiwitten. Dit bepaalt het fenotype; dat wat tot uiting komt. In verschillende typen cellen worden dus verschillende eiwitten gemaakt.
Door de productie van deze eiwitten wordt het fenotype bepaald.
dubbel helix van het DNA
de vier basen van het DNA
DNA bestaat uit twee strengen die samen een dubbele helix vormen….
Tussen de twee stengen van het DNA zitten de vier basen. Adenine (A) is complementair aan thymine (T). Guanine (G) is complementair aan cytosine (C).
de vier basen en de suiker- en fosfaatgroepen
dubbelstrengs DNA
De basen zitten vervolgens weer vast aan een suikergroep met daaraan weer een fosfaatgroep. De kant van de fosfaatgroep noemen we de 5′ kant van de streng, de andere kant is de 3′ kant.
nucleotide
Beide strengen van het DNA zijn door middel van de basen-paren met elkaar verbonden. Daardoor vormt het DNA een dubbele streng.
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
M3.1.2 en 4 – Genexpressie
Je moet kunnen beschrijven dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden;
Je moet kunnen beschrijven dat door eiwitten het fenotype bepaald wordt.
M8.1.1 – DNA
Je moet kunnen beschrijven dat DNA functioneert als universele drager van genetische informatie;
- DNA = groot molecuul in de celkern met informatie voor het maken van eiwitten
- Gen = een stukje DNA. Een gen bevat de code van een eiwit (kenmerk)
- Genetische code = DNA met daarin de genen. De code bestaat uit 4 basen (A, T, C, G)
- Genetische informatie = erfelijke informatie
- Genexpressie = het tot uiting komen van een gen; het gen wordt afgelezen en het bijbehorende RNA wordt vertaald in een eiwit
- Fenotype = het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Wordt bepaald door het genotype (en daarbij de genexpressie) en de omgevingsfactoren
- Eiwitten = organische moleculen die opgebouwd zijn uit aminozuren. Bevatten een C-O-H-N en soms een S-atoom
Bijbehorende BiNaS tabellen: 71A, B, C