Insuline en glucagon werken pas als ze binden aan een specifieke receptor in de membraan van een doelwitcel. Zo bevatten lever-, spier- en vetcellen insulinereceptoren. Ook glucagon werkt alleen na binding aan een specifieke receptor. Die zijn te vinden in de celmembranen van de levercellen.
Na binding van insuline aan een passende receptor, neemt de cel glucose op. Deze glucose kan de cel gebruiken voor de eigen dissimilatie (voor het vrij maken van energie in de vorm van ATP) en/of omzetten in glycogeen (reservestof). Als de spier- en levercellen voldoende glycogeen hebben opgeslagen, wordt de rest van de glucose in de vetcellen opgeslagen in de vorm van vetmoleculen. Dat maakt dat je dikker wordt als je te veel eet (en dus meer glucose binnen krijgt dan je nodigt hebt).