Voortplanting
Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting
Hoe worden erfelijke eigenschappen doorgegeven aan het nageslacht?
Veel soorten kunnen zich alleen ongeslachtelijk of geslachtelijk voortplanten. Een aantal plant-, dier- en schimmelsoorten maakt voor de voortplanting zowel gebruik van geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting.
Bijvoorbeeld aardbeienplanten kunnen dit. Ongeslachtelijk kunnen aardbeiplanten zich voortplanten via uitlopers aan de wortels van de moederplant. Een stukje verderop komt er dan een nieuwe aardbeienplant boven de grond. Geslachtelijk voortplanting vindt plaats door middel van bloemen die insecten lokken, waardoor de bestuiving kan plaatsvinden.
Beide voortplantingsstrategieën hebben hun eigen voor- en nadelen.
- Geslachtelijke voortplanting leidt tot meer genetische variatie. Wanneer de omstandigheden zwaar zijn, kan dit voordelig zijn; door recombinaties is er kans op een genotype dat beter is aangepast aan de zware omstandigheden.
- Bij ongeslachtelijke voortplanting wordt het DNA van de (enkele) ouder doorgegeven aan het nageslacht. Met andere woorden; het DNA blijft hetzelfde. Het nageslacht is een kloon. Dit kan voordelig zijn als de ouder goed is aangepast aan de omgeving. Het nageslacht heeft het hetzelfde genotype en is dus even goed aangepast. De enige manier waarop het nageslacht van DNA kan verschillen, is door middel van mutaties.
Mutaties en recombinaties zorgen voor genetische variatie en daardoor variatie in fenotypes (omdat andere eiwitten tot expressie komen).
Voor meer uitleg over genetische variatie, klik hier…
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
M8.3.1 – Recombinatie
Je moet kunnen beschrijven dat bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met elk een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen.
M8.4.1 – Variatie
Je moet kunnen beschrijven dat genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie.
M8.2. 2 t/m 4 – Mutatie
Je moet kunnen beschrijven door welke factoren mutaties veroorzaakt kunnen worden;
Je moet kunnen uitleggen dat mutatie het fenotype kan beïnvloeden;
Je moet kunnen toelichten dat mutaties per toeval plaatsvinden.
- Geslachtelijke voortplanting = voortplanting waarbij twee geslachten (man en vrouw) zijn betrokken
- Genetische variatie = het verschil in genetisch materiaal (genotypen) van een populatie/een soort
- Recombinaties = nieuwe combinatie van de genetische eigenschappen van een individu. Vindt plaats bij geslachtelijke voortplanting. Het gevolg hiervan is dat het nageslacht een andere genen combinatie krijgt dan de ouders
- Genotype = verzameling erfelijke eigenschappen (genen) van een organisme
- Mutaties = een verandering in het DNA-molecuul
- Fenotypes = het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Wordt bepaald door het genotype (en daarbij de genexpressie) en de omgevingsfactoren
- Expressie = het tot uiting komen van een gen; het gen wordt afgelezen en het bijbehorende RNA wordt vertaald in een eiwit
Bijbehorende BiNaStabellen: 86