Afweersysteem
Het afweersysteem
Lichaamseigen en lichaamsvreemd
Elk organisme bestaat uit cellen. In/op de celmembranen van deze cellen bevinden zich eiwitten. Dit worden de antigenen genoemd. Veel antigenen zijn specifiek voor het betreffende organisme. Op deze manier kan het lichaam herkennen wat wel of niet bij het eigen lichaam hoort. Antigenen van het eigen lichaam noemen we lichaamseigen en antigenen van een ander (persoon/bacterie/virus enz.) noemen we lichaamsvreemd. Bij een gezond organisme wordt er geen afweerreactie opgewekt tegen lichaamseigen antigenen. Gebeurt dat wel, dan is er sprake van een auto-immuun ziekte.
Bij lichaamsvreemde antigenen komt het afweersysteem in actie.
Bepaalde witte bloedcellen, zoals macrofagen, herkennen welke antigenen lichaamseigen en welke lichaamsvreemd zijn. Vervolgens kunnen heel specifiek antistoffen gemaakt worden tegen de binnen gedrongen antigenen
Het lichaam wil voorkomen dat er lichaamsvreemde (ziekteverwekkers) in het inwendige milieu (interne milieu) komen. (Voor meer uitleg over het verschil tussen het interne en externe milieu, klik hier…).
Via het lymfesysteem worden witte bloedcellen naar alle delen van het lichaam vervoerd. Hierdoor beschermt het lymfestelsel ons tegen virussen en bacteriën. Lymfevaten monden uit in lymfeknopen die als taak hebben om te om de aangevoerde lymfe te controleren op ziekteverwekkers.
(Voor meer uitleg over het lymfesysteem, klik hier…).
Soorten ziekteverwekkers
Globaal gezien zijn er vier soorten ziekteverwekkers:
- Bacteriën
- Virussen
- Schimmels
- Parasieten
Een ander woord voor ziekteverwekker is ‘pathogeen’. Veel bacteriesoorten zijn heel nuttig voor ons (denk aan de bacteriën op je huid en in je darmen), maar sommige soorten kunnen pathogeen zijn. Ook virussen kunnen pathogeen zijn, net als sommige schimmelsoorten en parasieten.
In de filmpjes vind je meer informatie over bacteriën en virussen.
Ziekteverwekkers kunnen worden bestreden met het afweersysteem. Daarnaast kunnen tegen bacteriële infecties antibiotica worden ingezet. Voor meer informatie over antibiotica, klik hier…
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
O3.1 Afweer
Je moet kunnen beschrijven wat de bouw, werking en functie zijn van organen en cellen betrokken bij de afweer van de mens;
Je moet kunnen beschrijven wat de werking van de aangeboren (niet-specifieke) afweer is;
Je moet kunnen beschrijven wat de werking van de verworven (specifieke) afweer is;
Je moet kunnen beschrijven wat de reactie op lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen en cellen is;
Je moet kunnen benoemen dat er verschillen zijn tussen verschillende typen ziekteverwekkers.
- Antigen = eiwit in of op een celmembraan of eiwitmantel (virus)
- Lichaamseigen = antigen dat wel bij het eigen lichaam hoort
- Lichaamsvreemd = antigen dat niet bij het eigen lichaam hoort
- Macrofaag = type witte bloedcel die aspecifiek indringers (micro-organismen) in zich kan opnemen (fagocytose)
- Antistof = eiwit in het bloedplasma dat heel specifiek aan een bepaald antigen van een indringer bindt.
- Inwendige milieu = de omgeving binnen een organisme (bloed, lymfe, weefselvloeistof en cytoplasma van de cellen)
- Lymfesysteem = zorgt voor afweer, opruimen afvalstoffen en afvoer vocht weefsels. Vervoert ook vetten vanuit het verteringsstelsel. Bestaat uit lymfevaten en lymfeklieren.
- Lymfeknopen = groep lymfeklieren
- Bacteriën = eencellig micro-organisme, zonder kern en met een celwand.
- Virussen = een hoeveelheid erfelijk materiaal (dit kan RNA of DNA zijn), omhuld door een eiwitmantel, dat cellen van organismen nodig om zich in te vermenigvuldigen. (een virus bestaat zelf niet uit een cel en heeft dus geen celmembraan)
- Schimmels = organisme met een celwand en celkern, maar zonder bladgroenkorrels
- Parasieten = organisme dat ten koste van een ander organisme (de gastheer) leeft. Houdt de gastheer hierbij in leven.
- Antibioticum = een stof dat (alleen) bacteriën doodt
Bijbehorende BiNaS tabellen: 84J t/m M