Evolutietheorie
Evolutietheorie
The origin of species van Darwin
Biologen proberen te verklaren hoe het komt dat eigenschappen van organismen in de loop der jaren veranderen, zelfs zo dat er soms nieuwe soorten ontstaan. Sommige van hun ideeën zijn uitgewerkt in de evolutietheorie. Hieronder wordt deze theorie uitgelegd.
In 1859 publiceerde Charles Darwin ‘The origin of species’ met daarin zijn idee dat door natuurlijke selectie, soorten veranderen.
Een soort is een groep organismen die onderling succesvol kan voortplanten. Met succesvol wordt bedoeld dat ze vruchtbare nakomelingen krijgen.
Evolutie verloopt over het algemeen heel langzaam.
Voor evolutie zijn drie factoren belangrijk:
- Variatie binnen de soort of populatie (later is dit veranderd in genetische variatie, na de ontdekking van DNA (een eeuw later)).
- Selectiedruk
- Krijgen van nakomelingen (waardoor succesvolle genen worden doorgegeven aan het nageslacht).
Fossielen
Soms worden er fossielen gevonden van uitgestorven soorten. Vaak lijken deze fossielen op soorten die nu leven, maar soms zijn er ook verschillen. De evolutietheorie probeert het ontstaan, uitsterven en veranderen van soorten te verklaren.
Fossielen zijn versteende resten van organismen. Doordat zachte delen wegrotten, kunnen alleen de harde delen van een organisme (zoals botten en tanden) een fossiel worden.
Ook afdrukken van organismen worden tot de fossielen gerekend.
Na hun overlijden worden de meeste organismen opgeruimd door aaseters en daarna (volledig) afgebroken door reducenten (bacteriën en schimmels). Alleen onder bepaalde abiotische omstandigheden (weinig zuurstof, lage temperatuur, lage pH, weinig vocht) kan het gebeuren dat de harde delen overblijven (zoals de botten en tanden). Deze harde delen kunnen in de loop der jaren gaan verstenen. Dit kan miljoenen jaren duren.
Evolutie
Op de wereld zijn er heel veel verschillende soorten planten, dieren, schimmels, bacteriën en virussen.
Door genetische variatie binnen een soort, verschillen organismen onderling van elkaar. Wanneer deze organismen geen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen met de oorspronkelijke soort, spreken we van een nieuwe soort. Zo ontstaan er steeds nieuwe soorten. De soort die het beste past in de omgeving, overleeft. De ontwikkeling van het leven op aarde wordt evolutie genoemd
Isolatie
Wanneer organismen van een bepaalde soort door isolatie niet meer bij elkaar kunnen komen, kunnen de genetische verschillen steeds groter worden (genetic drift). Daardoor verschuiven de frequenties van genotypen en fenotypen in de populatie in de loop van de tijd en ontstaan er op verschillende plekken andere eigenschappen.
Zo is de kans groter dat er nieuwe soorten ontstaan dan wanneer er geen sprake is van isolatie.
Er zijn verschillende vormen van Reproductieve isolatie:
Geografische isolatie: de organismen kunnen door een scheiding in de ruimte niet meer bij elkaar komen.
Wanneer de organismen elkaar niet meer kunnen herkennen als soortgenoot, is er ook sprake van reproductieve isolatie. Dat kan door een onherkenbaar uiterlijk of door afwijkend gedrag. Of er kan door een fysieke oorzaak geen voortplanting meer plaatsvinden.
Reproductieve isolatie kan ook plaatsvinden door verschil in tijd; bijvoorbeeld doordat de organismen op een ander moment wakker worden, voortplanten of leven.
Het antwoordstramien
Bij het beantwoorden van vragen over het ontstaan van nieuwe soorten (volgens de evolutietheorie) kun je het volgende antwoordstramien toepassen:
- Er is genetische variatie (door mutatie en/of recombinatie), daardoor ontstaan er ……(noem de eigenschap);
- Benoem de selectiedruk;
- De best aangepasten overleven (diegenen die het beste tegen … (nr 2.).. kunnen), hebben een grotere overlevingskans;
- en planten zich voort (waardoor de genen in het nageslacht komen).
Isolatie bevordert dit proces.
Adaptatie
Wanneer een soort of een populatie zich als geheel aanpast (gedurende de loop van tijd), noemen we dit adaptatie.
Adaptatie vindt altijd plaats op groepsniveau (soort of populatie). Een individu overleeft een bepaald milieu wel of niet, waardoor de groep in zijn geheel een hogere fitness heeft.
Hoe groter biodiversiteit (veel genetische variatie) hoe groter de kans op adaptatie is.
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
M8.2 – Mutatie
Je moet kunnen beschrijven welke typen mutatie er zijn;
Je moet kunnen beschrijven door welke factoren mutaties veroorzaakt kunnen worden;
Je moet kunnen uitleggen dat mutatie het fenotype kan beïnvloeden;
Je moet kunnen toelichten dat mutaties per toeval plaatsvinden.
M8.3 – Recombinatie
Je moet kunnen beschrijven dat bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met elk een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen.
M8.4.1 – Variatie
Je moet kunnen beschrijven dat genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie.
P4.1.2 – Populatie
Je moet kunnen uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen.
P4.3.1 – Selectie
Je moet kunnen uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen.
P4.4 – Soortvorming
Je moet kunnen uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie.
- Soort = een groep organismen die onderling succesvol kan voortplanten. Met succesvol wordt bedoeld dat ze vruchtbare nakomelingen krijgen
- Populatie = groep organismen van dezelfde soort die niet in tijd of plaats van elkaar gescheiden zijn en dus (theoretisch) met elkaar kunnen voortplanten
- Selectiedruk = effect van factoren uit de omgeving op de overlevings- en/of voortplantingskans van een organisme
- Abiotisch = levenloze factoren die invloed hebben op organismen/externe milieufactoren van niet-biologische oorsprong
- Evolutie = ontwikkeling van het leven op aarde
- Reproductieve isolatie = situatie waarin voor langere tijd geen voortplanting plaatsvindt tussen individuen doordat ze van elkaar gescheiden zijn. Fysiek (tijd/ruimte) of qua uiterlijk/gedrag
- Genetische variatie = het verschil in genetisch materiaal (genotypen) van een populatie/een soort
- Mutatie = verandering in het DNA, chromosoom of genoom
- Recombinatie = nieuwe combinatie van allelen, afkomstig van beide ouders (waardoor andere eigenschappen tot uiting kunnen komen dan bij de ouders is waar te nemen)
- Overlevingskans = percentage organismen dat na een bepaalde periode nog in leven is
- Adaptatie = Het aanpassen van een soort of een populatie aan de omgeving (N.B.: een individu past zich niet aan!)
Bijbehorende BiNaS tabellen: –