Transfusie
Bloedtransfusies
ABO-systeem
In sommige gevallen (ongeluk, operatie enz.) krijgen mensen een bloedtransfusie. Ze krijgen bloed van iemand anders. Dit wordt met name gedaan om de hoeveelheid rode bloedcellen op peil te brengen. Rode bloedcellen hebben een hele belangrijke rol bij het aanvoeren van zuurstof (dat gebruikt wordt door de cellen voor de aerobe dissimilatie). Op het membraan van een rode bloedcel zitten (zoals bij alle cellen) eiwitten (antigenen). Sommige mensen hebben een eiwit dat we ‘A’ noemen, anderen hebben eiwit ‘B’, weer andere mensen hebben zowel eiwit ‘A’ als ‘B’ en sommige mensen hebben geen ‘A’ en geen ‘B’. Wanneer je kijkt naar de aan- of afwezigheid van het ‘A’ en/of ‘B’ eiwit, spreken we over het ABO-systeem. Dit systeem bevat de volgende bloedgroepen:
- bloedgroep A, met in het bloedplasma anti-B;
- bloedgroep B, met in het bloedplasma anti-A;
- bloedgroep AB, zonder anti-A en B;
- bloedgroep O, met in het bloedplasma anti-A en anti-B.
De antistoffen (anti-A en B) zijn van nature in het bloedplasma aanwezig. Wetenschappers hebben nog niet ontdekt hoe het kan dat iemand al antistoffen voor eiwit ‘A’ of ‘B’ heeft, terwijl deze persoon nog nooit in aanraking is geweest met een andere bloedgroep. Door de aanwezigheid van deze antistoffen, kun je niet zomaar elke bloedgroep (donor) aan elk persoon (acceptor) geven.
In het schema is te zien welke donoren wel of niet geschikt zijn voor welke acceptor (patiënt).
Resusfactor
Rode bloedcellen bevatten naast het ABO-systeem nog meer eiwitten. Zoals het eiwit dat de resusfactor wordt genoemd. Iemand heeft wel of geen resusfactor. Als iemand wel een resusfactor geeft, dan noemen we dit resus+. Is er geen resusfactor aanwezig, dan noemen we dit resus-. Iemand die resus+ is kan geen donor zijn voor iemand met resus- bloed. Andersom kan wel.
Antistoffen voor de resusfactor moeten verworven worden. Deze antistoffen zijn dus niet (zoals bij het ABO-systeem) van nature in het bloedplasma aanwezig.
Een mens kan één van de volgende bloedgroepen hebben: A+, A-, B+, B-, AB+, AB-, O+ en O-.
Overerving van de bloedgroepen
Voor uitleg over de overerving van de bloedgroepen (ABO-systeem en de resusfactor), klik hier (scroll naar de onderkant van de pagina).
Transplantaties
Ook bij transplantaties van organen moet men rekening houden met de antigenen van de donor. Naast het ABO-systeem speelt ook het HLA-systeem een rol. Het HLA-systeem is ingewikkelder dan het ABO-systeem; het kan meer dan 1 miljoen verschillende combinaties geven. (Het ABO-systeem geeft vier mogelijke bloedgroepen (A, B, AB, O)).
Bij een transplantatie kan bij de ontvanger (acceptor) een afweerreactie optreden. Dit leidt tot afstoting van het getransplanteerde weefsel. Hoe beter de donor en de acceptor aan elkaar gematcht zijn hoe kleiner de kans op een afstoting. Vaak krijgt de acceptor (levenslang) medicijnen om de afweer te onderdrukken.
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
O3.1 Afweer
Je moet kunnen beschrijven wat de bouw, werking en functie zijn van organen en cellen betrokken bij de afweer van de mens;
Je moet kunnen beschrijven wat de werking van de aangeboren (niet-specifieke) afweer is;
Je moet kunnen beschrijven wat de werking van de verworven (specifieke) afweer is;
Je moet kunnen beschrijven wat de reactie op lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen en cellen is;
Je moet kunnen benoemen dat er verschillen zijn tussen verschillende typen ziekteverwekkers.
- Bloedtransfusie = de overdracht van bloed van een donor in de bloedvaten van een ontvanger (acceptor)
- ABO-systeem = de aanwezigheid of afwezigheid van A- of B-antigenen op het membraan van rode bloedcellen
- Donor = degene die bloed, weefsel of organen (doneert) geeft aan een ander (acceptor)
- Acceptor = degene die bloed, weefsel of organen ontvangt (accepteert) van een donor
- R(h)esusfactor = eiwit op het membraan van een rode bloedcel
- Transplantatie = het vervangen van een orgaan van een patiënt, door dat van een donor
Bijbehorende BiNaS tabellen: 84J t/m M