Voortplanting

Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting

Hoe worden erfelijke eigenschappen doorgegeven aan het nageslacht?

Veel soorten kunnen zich alleen ongeslachtelijk of geslachtelijk voortplanten. Een aantal plant-, dier- en schimmelsoorten maakt voor de voortplanting zowel gebruik van geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting.   
Bijvoorbeeld aardbeienplanten kunnen dit. Ongeslachtelijk kunnen aardbeiplanten zich voortplanten via uitlopers aan de wortels van de moederplant. Een stukje verderop komt er dan een nieuwe aardbeienplant boven de grond. Geslachtelijk voortplanting vindt plaats door middel van bloemen die insecten lokken, waardoor de bestuiving kan plaatsvinden.

Beide voortplantingsstrategieën hebben hun eigen voor- en nadelen. 

  • Geslachtelijke voortplanting leidt tot meer genetische variatie. Wanneer de omstandigheden zwaar zijn, kan dit voordelig zijn; door recombinaties is er kans op een genotype dat beter is aangepast aan de zware omstandigheden.
  • Bij ongeslachtelijke voortplanting wordt het DNA van de (enkele) ouder doorgegeven aan het nageslacht. Met andere woorden; het DNA blijft hetzelfde. Het nageslacht is een kloon. Dit kan voordelig zijn als de ouder goed is aangepast aan de omgeving. Het nageslacht heeft het hetzelfde genotype en is dus even goed aangepast. De enige manier waarop het nageslacht van DNA kan verschillen, is door middel van mutaties.

Mutaties en recombinaties zorgen voor  genetische variatie en daardoor variatie in fenotypes (omdat andere eiwitten tot expressie komen).
Voor meer uitleg over genetische variatie, klik hier…