Autotroof Heterotroof

Glucose als startpunt

Dissimilatie en assimilatie

Glucose wordt door alle organismen als energiebron gebruikt. 
De glucose die over is, wordt gebruikt voor groei (en herstel). 

Autotroof

Planten (en sommige bacteriën) maken zelf de benodigde glucose. Ze leggen energie (uit zonlicht) vast in deze glucose. We noemen dit autotroof. Dit doen ze d.m.v. de fotosynthese (klik hier voor meer informatie).
De gevormde glucose kan vervolgens weer worden gebruikt voor de dissimilatie (voor energie) of de assimilatie (groei).

Heterotroof

Dieren (en dus ook de mens), bacteriën en schimmels, komen aan de benodigde glucose door zich met andere organismen te voeden. We noemen dit heterotroof.
De gevormde glucose kan vervolgens weer worden gebruikt voor de dissimilatie (voor energie) of de assimilatie (groei).

SPONCH

Alles wat leeft, heeft de atomen S, P, O, N, C en H nodig. (Voor meer uitleg, zie SPONCH). Deze elementen worden gebruikt om brandstoffen en bouwstoffen te maken. Planten hebben deze stoffen dus ook nodig.

Het SPONCH schema

Planten beschikken over een bijzonder organel dat alleen zij hebben: de bladgroenkorrel.
Met behulp van bladgroenkorrels kunnen planten de energie uit zonnestralen vastleggen in glucose. Omdat zij zelf deze energie vastleggen noemen we planten autotroof.
Hiervoor nemen ze CO₂ op uit de lucht en H₂O uit de bodem.
Zo krijgen planten de benodigde O-, C- en H-atomen binnen. De meeste planten halen daarnaast P-, N- en S-verbindingen uit de bodem. Via de wortels nemen ze bijvoorbeeld nitraat op en komen zo aan hun stikstokverbindingen.
Als er echter niet genoeg van deze stoffen in de grond zitten, krijgen planten een probleem.

Een bladgroenkorrel (chloroplast)

Vleesetende planten

Vleesetende planten groeien vaak op plekken waar de bodem arm is aan belangrijke stoffen, zoals stikstof (meestal aanwezig als nitraat). Normale planten halen zulke stoffen uit de grond om te kunnen groeien. Maar op arme bodems zijn die stoffen nauwelijks aanwezig. Daarom hebben vleesetende planten iets slims ontwikkeld: ze vangen en verteren insecten, zoals vliegjes. Uit die insecten halen ze de stoffen die ze anders uit de bodem zouden moeten krijgen.

Vleesetende planten zijn nog steeds autotroof. Dat betekent dat ze hun eigen energierijke stoffen maken door fotosynthese, net als andere planten. Ze gebruiken zonlicht, water en koolstofdioxide om glucose te maken. De insecten eten ze niet voor energie, maar om extra bouwstoffen binnen te krijgen, zoals stikstof (N) en fosfor (P) en Zwafel (S). Die bouwstoffen hebben ze nodig om te kunnen groeien.

Vleesetende planten kunnen zo overleven op plekken waar andere planten het moeilijk hebben.