Genetische variatie
Variatie in eigenschappen
Genetische variatie
Waar komt genetische variatie binnen en tussen soorten vandaan?
Met genetische variatie wordt het verschil in genetisch materiaal (genotypen) van een populatie/soort bedoeld. Door een grote genetische variatie zijn er ook veel verschillende fenotypen binnen een soort. Daardoor heeft de soort (of de populatie) een grotere overlevingskans wanneer de omstandigheden veranderen.
Genetische variatie in een populatie of soort ontstaat door mutaties of (bij geslachtelijke voortplanting) door recombinaties. Bij kleine populaties speelt genetic drift een rol.
De hoeveelheid verschillende allelen die zich bevinden in een populatie wordt de genenpool genoemd. Een genenpool is dus de verzameling van alle allelen in een bepaalde populatie. Hoe groter de genenpool, hoe groter de genetische variaties is. Een allel is een variant van een gen. Bijvoorbeeld het gen voor kleur heeft twee varianten; een wit allel en een rood allel. Een ander gen, bijvoorbeeld die voor de vorm van een blad, bestaat ook weer uit twee varianten: het allel voor een kartelrand en het allel voor een gave rand. Een grote genetische variatie betekent dat er veel variatie in allelen is, dus dat niet alle individuen in de populatie het allen ‘rood’ en het allel ‘kartelrand’ hebben. (Let op: een grote genetische variatie betekent niet dat er veel verschillende genen zijn. Dat is biologisch onjuist).
Bij verlies van generische variatie wordt de genenpool kleiner. Dat betekent dat er minder verschillende allelen zijn. De genen op zich verdwijnen niet, maar de variatie van genen, de verschillen tussen de allelen, wordt minder.
Risico van een kleine populatie
- In een kleine populatie is de genetische variatie kleiner dan in een grotere populatie. Hierdoor is de kans kleiner dat er individuen zijn met passende eigenschappen bij veranderende omstandigheden. De kans dat er individuen overleven bij bepaalde (veranderde) omstandigheden wordt kleiner naarmate een populatie kleiner wordt.
- Daarnaast is er in een kleine populatie meer kans op inteelt, met als gevolg dat de nakomelingen een grotere kans op erfelijke aandoeningen zullen hebben, omdat er meer kans is op recessieve afwijkingen (omdat de kans groter is op het genotype ‘aa’). Voor meer uitleg over inteelt, klik hier.
- Ook is in een kleine populatie de kans op genetic drift groter, waardoor de kans groter is dat gunstige allelen verloren gaan.
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
M8.4.1 – Variatie
Je moet kunnen beschrijven dat genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie.
- Genetische variatie = het verschil in genetisch materiaal (genotypen) van een populatie/een soort
- Genotype = verzameling erfelijke eigenschappen (genen) van een organisme
- Fenotype = het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Wordt bepaald door het genotype (en daarbij de genexpressie) en de omgevingsfactoren
- Mutatie = een verandering in het DNA-molecuul
- Recombinatie = nieuwe combinatie van de genetische eigenschappen van een individu. Vindt plaats bij geslachtelijke voortplanting. Het gevolg hiervan is dat het nageslacht een andere genen combinatie krijgt dan de ouders
- Allelen = varianten van een gen. Bij een diploïd organisme bestaat een gen (meestal) uit twee allelen (het ene allel is afkomstig van één van beide ouders, het andere allel is afkomstig van de andere ouder
- Genenpool = alle allelen/genen die voorkomen in een bepaalde populatie
Bijbehorende BiNaS tabellen: –