Hartslag

Kloppen van het hart

Prikkelgeleiding van het hart

Om het hart het bloed efficiënt te laten wegpompen, moet de hartwerking goed worden aangestuurd. Dit gebeurt door middel van elektrische signalen. De aansturing start in de sinusknoop boven in de rechterboezem van het hart. In de sinusknoop wordt een stroomstootje geproduceerd dat zich vervolgend verspreidt over de beide boezems. Tussen de boezems en de kamers zit de AV-knoop. Deze houdt de elektrische prikkel heel even vast en verspreidt deze vervolgens naar de bundel van His helemaal tot onderin de punt van de beide kamers. Doordat de AV-knoop de elektrische prikkel afremt, trekken de kamers net iets later samentrekken dan de boezems, waardoor het bloed in twee fasen door het hart gaat. Eerst wordt het bloed vanuit de boezems in de kamers geperst en dan persen de kamers het bloed het hart uit. In de kamers gaan de impulsen via de Purkinjevezels naar de hartspiercellen van de kamers.

Autonome aansturing

Het hart wordt door het autonome zenuwstelsel (vegetatieve zenuwstelsel) aangezet tot samentrekking. Je hoeft hier dus niet over na te denken. Wanneer het lichaam in actie is, heeft het veel zuurstof nodig en moet het hart sneller en harder pompen. Het orthosympatische deel van het autonome zenuwstelsel zal het hart dan stimuleren om sneller te kloppen. In rust kan het hart het rustiger aandoen; het parasympatische zenuwstelsel neemt het dan over. Voor meer uitleg over het autonome zenuwstelsel, klik hier.

Hartkleppen en slagaderkleppen

Om er voor te zorgen dat het hart het bloed in de juiste richting stuurt (rechterboezem – rechterkamer – longslagader – longhaarvaten – longader – linkerboezem – linkerkamer -aorta), zitten er in tussen de boezems en de kamer hartkleppen. Tijdens het samentrekken (de systole) van de kamers moeten deze hartkleppen dicht zijn, anders wordt het bloed deels terug de boezems in gepompt. Tijdens de ontspanningsfase van het hart (de diastole) moeten de kleppen in de longslagader en de aorta dicht zijn. Anders stroomt het bloed gedeeltelijk de kamers weer in. Als het bloed deels terugstroomt gaat er minder bloed naar de longen en de rest van het lichaam. Daardoor ontstaat er o.a. een zuurstoftekort in het lichaam. Minder zuurstof betekent minder aerobe dissimilatie, waardoor er minder energie (ATP) wordt gevormd. De patiënt voelt zich moe.

Voor meer uitleg over de volgorde van de bloedsomloop, klik hier.
Voor meer uitleg over de hartkleppen, klik hier.

Bron: smart.servier.com (bewerkt)

Bron: smart.servier.com (bewerkt)

Bron: smart.servier.com (bewerkt)

Hartslagfrequentie en slagvolume

De hoeveelheid bloed dat het hart per minuut kan wegpompen (het hartminuutvolume) wordt door twee factoren bepaald: het slagvolume en de hartslagfrequentie.

  • De hoeveelheid bloed die door de kamers per samentrekking wordt weggepompt, wordt het slagvolume genoemd. Gemiddeld ligt het slagvolume tussen de 50 ml en 70 ml. 
  • De hartslagfrequentie is het aantal samentrekkingen (hartslagen) van het hart per minuut. 

Bron: smart.servier.com

In de pols en in de hals liggen de slagaders vlak onder de huid. Daardoor is op die plekken de hartslag goed te voelen. Deze plekken worden dan ook vaak onderzocht als men de hartslagfrequentie wil bepalen.

Harttonen

Door het sluiten van de kleppen ontstaat er een beetje turbulentie in het hart. Dit maakt een geluid; de harttonen. Deze harttonen zijn met een stethoscoop goed te beluisteren.

  • De eerste toon wordt veroorzaakt door het sluiten van de hartkleppen (de kleppen tussen de boezems en de kamers).
  • De tweede toon wordt veroorzaakt door het sluiten van de slagaderkleppen (aan het begin van de longslagader en de aorta).
ECG

Een elektrocardiogram (ECG) meet de elektrische activiteit van het hart. Een ECG geeft informatie over de gezondheid van het hart.

  • P = samentrekken van de boezems
  • QRS = samentrekken van de hartkamers
  • T = ontspannen van de hartspier

ECG

Hartritmestoornissen

Bij een hartritmestoornis klopt het hart te snel, te langzaam of onregelmatig. Een onregelmatige hartslag kan zowel uitgaan van de boezems (boezemfibrilleren) als van de kamers (kamerfibrilleren).
Boezemfibrilleren is meestal niet acuut gevaarlijk, maar als het lang duurt kan het leiden tot stolselvorming. Een stolseltje in de rechterboezem kan leiden tot een verstopping in de longen (longembolie). Een stolseltje in de linkerboezem kan soms leiden tot een herseninfarct. Vandaar dat boezemfibrilleren niet te lang mag aanhouden.
Bij kamerfibrilleren werkt de pompfunctie van het hart niet meer; de bloeddruk valt weg en de weefsels en organen krijgen geen zuurstof meer. Dit is levensgevaarlijk en kan leiden tot een hartstilstand.

Pacemaker

Een pacemaker is een apparaatje dat ingrijpt als het hart niet in het goede ritme pompt of zelfs stil valt. Een pacemaker geeft dan elektrische impulsen af.
De pacemaker wordt tijdens een operatie onder het sleutelbeen geplaatst. Via de sleutelbeenader en de bovenste holle ader worden de elektroden van de pacemaker naar het hart geleid. De elektroden haken vast aan de binnenzijde van de hartwand. De aandoening van het hart bepaalt welk type pacemaker gebruikt wordt en hoeveel elektrodes geplaatst worden.

Bron: smart.servier.com

Parts of the figures were drawn by using pictures from Servier Medical Art. Servier Medical Art by Servier is licensed under a Creative Commons Attribution 3.0 Unported License (https://creativecommons.org/licenses/by/3.0/).