Recombinaties
Recombinaties
Geslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting kunnen allelen opnieuw worden gerecombineerd, waardoor nieuwe allelencombinaties ontstaan. Stel dat er in een populatie alleen maar dieren zijn die heterozygoot zijn (Aa) voor een bepaalde eigenschap. Wanneer deze dieren onderling voortplanten kunnen er ook nakomelingen ontstaan met aa. Er komt dus meer genetische variatie en meer variatie in fenotypen.
De evolutietheorie is gebaseerd op genetische variatie. Pas als er variatie in eigenschappen is, kan er selectie plaatsvinden.
Zelfbestuiving en kruisbestuiving
Bij zelfbestuiving worden de bloemen van dezelfde plant (bijvoorbeeld een appelboom) bestoven (door insecten). Bij kruisbestuiving worden de bloemen bestoven door een andere plant. In de afbeelding wordt bij A de bloem door zelfbestuiving bevrucht, bij B door kruisbestuiving. Zowel zelf- als kruisbestuiving zijn vormen van geslachtelijke voortplanting. Bij beide vormen kunnen recombinaties van allelen plaatsvinden waardoor er meer genetische variatie ontstaat. Bij kruisbestuiving is de kans op meer genetische variatie echter groter dan bij zelfbestuiving, omdat bij kruisbestuiving de kans groter is dat er meer verschillende allelen betrokken zijn.
Inteelt
Bij inteelt planten naaste verwanten (familieleden) zich met elkaar voort. Wanneer er sprake is van een kleine populatie, is de kans groter dat er inteelt plaats vindt. De kans is daardoor veel groter dat bepaalde allelen, die veel in deze familie voorkomen, samen komen in de nakomelingen. Bijvoorbeeld; stel dat de kans dat een bepaald recessief allen (a) normaal gesproken één op de honderd keer voorkomt. De allelfrequentie is dan 1/100.
De kans dat een nakomeling homozygoot recessief is (aa) is dan 1/100 x 1/100 = 1/10000 = 0, 0001%. Wanneer echter naaste verwanten zich met elkaar voortplanten (= inteelt), en wanneer in deze familie het allel a wordt doorgegeven, is de kans op een homozygote nakomeling (aa) vele malen groter! Wanneer het recessieve allel (a) codeert voor een erfelijke ziekte, dan is de kans op deze erfelijke ziekte dus vele malen groter na inteelt.
Inteelt leidt tot een vermindering van het aantal fenotypes (vermindering van de diversiteit). Populaties met minder variatie lopen een risico als de omgevingsfactoren en daarmee de selectiedruk verandert.
Om het principe van de recombinaties te snappen, is het belangrijk dat je de erfelijkheidsleer begrijpt. Via deze link kun je meer informatie vinden. Het basisfilmpje over erfelijkheidsleer vind je hier.
Ongeslachtelijke voortplanting
Bij ongeslachtelijke voortplanting wordt steeds hetzelfde DNA doorgegeven aan het nageslacht. De enige manier waarop er dan meer genetische variatie kan ontstaan is door middel van mutaties. Voor meer uitleg over mutatie, klik hier.
Veel plant- en diersoorten maken voor de voortplanting zowel gebruik van geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting. Zo ook schimmels. Sommige soorten kunnen zich alleen ongeslachtelijk voortplanten.
In een laboratorium kunnen onderzoekers cellen vermeerderen. Op een kunstmatige wijze worden via ongeslachtelijke voortplanting, identieke genetische identieke kopieën (= met hetzelfde DNA) van een organisme geproduceerd. Dit wordt klonen genoemd.
Mitose en meiose
Bij ongeslachtelijke voortplanting vinden er uitsluitend celdelingen plaats door mitose. Voor meer uitleg over de mitose, klik hier…
Bij geslachtelijke voortplanting vindt plaats door versmelting van de voortplantingscellen van de twee geslachten. Hiervoor moet de cellen haploïd worden. Na de bevruchting ontstaat dan weer een diploïde cel. De haploïde voortplantingscellen worden door de meiose gevormd. Voor meer uitleg over de meiose, klik hier…
Via de tabbladen kom je bij de informatie over dit onderwerp m.b.t. het havo examen biologie.
M8.3 – Recombinatie
Je moet kunnen beschrijven dat bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met elk een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen.
- Genetische variatie = het verschil in genetisch materiaal (genotypen) van een populatie/een soort
- Fenotype = het totaal van alle waarneembare eigenschappen (kenmerken) van een organisme. Wordt bepaald door het genotype (en daarbij de genexpressie) en de omgevingsfactoren
- Recombinaties = nieuwe combinatie van de genetische eigenschappen van een individu. Vindt plaats bij geslachtelijke voortplanting. Het gevolg hiervan is dat het nageslacht een andere genen combinatie krijgt dan de ouders
- Meiose = celdeling met als doel om voortplantingscellen (gameten) te vormen. Hiervoor moet een diploïde cel (2n), haploïd (n) worden
Bijbehorende BiNaS tabellen: 76B